17/04/2024

De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen (afdeling Gent) heeft afgelopen maandag 15 april 2024 uitspraak gedaan in een zaak waarbij een jongeman werd vervolgd wegens verkrachting met wapenvertoon (op 1 mei 2022) en wegens belaging (op 20 juli 2022). Ondanks een uitgebreide motivering van de rechtbank tijdens de uitspraak, werd dit vonnis in de media niet altijd voldoende geduid. Dit kan leiden tot verbazing, onbegrip of verontwaardiging bij het publiek. In dit persbericht geeft de rechtbank nadere toelichting over dit vonnis.

Schending probatievoorwaarden en opsluiting

De rechtbank achtte de jongeman schuldig aan deze feiten. Hij pleegde deze feiten terwijl hij onder probatievoorwaarden stond naar aanleiding van een eerdere veroordeling wegens zedenfeiten (op 13 oktober 2021).

Om voor de rechtbank onduidelijke redenen werd niet onmiddellijk justitieel gevolg verleend aan de feiten van 1 mei 2022 (in die zin dat het parket hiervoor geen gerechtelijk onderzoek vorderde, waarbij de onderzoeksrechter mogelijk een aanhoudingsmandaat had kunnen uitvaardigen).

Na de feiten op 20 juli 2022 werd door het openbaar ministerie toepassing gemaakt van een specifieke procedure voorzien in de wet. Hierdoor kan een veroordeelde die zijn probatievoorwaarden niet naleeft toch worden opgesloten. In dit concrete geval werd de jongeman effectief een jaar opgesloten in de gevangenis.

Bij vonnis van 24 juli 2023 van de strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen werd de jongeman voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hij werd aansluitend onmiddellijk opgenomen voor een tweejarige begeleiding in een centrum dat gespecialiseerd is in de behandeling van zedenplegers (overeenkomstig het profiel van de beklaagde). Dit betreft een begeleiding in gesloten regime, hetgeen betekent dat de beklaagde niet vrij kan gaan en staan waar hij wil.

Deze residentiële begeleiding voor zijn seksuele problematiek was reeds één van de probatievoorwaarden die werden opgelegd bij het vonnis van 13 oktober 2021. Deze opname kon nadien echter niet onmiddellijk gerealiseerd worden.

Strafbepaling vonnis 15 april 2024

Bij de straftoemeting oordeelde de rechtbank in Gent enerzijds dat een substantiële bestraffing zich opdrong, want de maatschappij moet worden beschermd tegen seksueel gewelddadig gedrag als dat van de beklaagde. Anderzijds werd de rechtbank geconfronteerd met de vaststelling dat de beklaagde sedert juli 2023 een tweejarig traject volgt binnen een gesloten regime van een gespecialiseerd centrum voor seksuele, agressie- en middelenproblematiek (met de wetenschap dat de wachtlijsten voor een plaats in dit centrum zeer lang zijn).

Volgens de rechtbank was het toekennen van de gunst van het probatie-uitstel allerminst evident. Dit omwille van de ernst van de feiten, maar ook omwille van de in het verleden reeds toegekende gunsten (onder de vorm van de opgelegde probatievoorwaarden). De rechtbank stelde vast dat de beklaagde echter vroeg of laat opnieuw moet worden geïntegreerd in de samenleving. Het is vanuit maatschappelijk oogpunt dan ook niet wenselijk om de reeds gemaakte progressie binnen het gesloten centrum ongedaan te maken door de beklaagde een effectieve gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank oordeelt daarom dat het in die omstandigheden passend was de beklaagde een straf met probatie-uitstel op te leggen. Deze straf stelt hem in staat om verder aan zichzelf te werken - onder stringent justitieel toezicht - om op een dag opnieuw een volwaardig lid van de samenleving te kunnen zijn.

De beklaagde werd dan ook veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar met probatie-uitstel, waarbij hij gedurende 5 jaren stringente voorwaarden dient na te leven. Zoniet wordt de gevangenisstraf van 5 jaar effectief. Hij wordt bovendien bijkomend ter beschikking gesteld van de strafuitvoeringsrechtbank voor de maximum termijn van 15 jaar. Dit betekent dat hij ook na het verstrijken van de termijn van 5 jaar onder toezicht van justitie blijft. Hij wordt tenslotte ook ontzet uit bepaalde burgerrechten voor een termijn van 5 jaar.

Aan het slachtoffer van de verkrachting werd een voorlopig bedrag toegekend van 5.000 euro (zoals door haar gevorderd). Er werd tevens een deskundige aangesteld die zal overgaan tot schadebegroting. Aan de vriend van het slachtoffer werd een schadevergoeding toegekend van 2.000 euro (zoals door hem werd gevorderd). Het slachtoffer van de belaging stelde zich tot op heden geen burgerlijke partij.