persbericht REA Antwerpen: uitspraak in de zaak tussen de Kamer van Volksvertegenwoordigers en haar gewezen voorzitter S.B
De rechtbank deed op 10 oktober uitspraak over de discussie tussen de Kamer van Volksvertegenwoordigers en haar gewezen voorzitter Siegfried Bracke.
De heer Bracke was van oktober 2014 tot mei 2019 voorzitter van de Kamer. Vanaf juni 2019 betaalde de Kamer hem maandelijks een uittredingsvergoeding als gewezen voorzitter. Hij zou daarop recht hebben tot en met mei 2029. De uitbetaling gebeurde in uitvoering van een beslissing van het college van quaestoren van de Kamer van 3 maart 1998 en een nota van de voorzitter van het college van quaestoren van 5 februari 2003.
Op 29 maart 2023 besliste het bureau van de Kamer om de beslissing van 3 maart 1998 en de nota van 5 februari 2003 in te trekken met terugwerkende kracht tot 3 maart 1998. De Kamer weigerde daarop de vergoeding verder te betalen aan de heer Bracke en vroeg hem de reeds betaalde bedragen terug te betalen. De heer Bracke weigerde terugbetaling en eiste verdere betaling van de uittredingsvergoeding.
De heer Bracke startte een procedure bij de Raad van State. Daar vordert hij nietigverklaring van de beslissing van 29 maart 2023. De Raad van State deed nog geen uitspraak.
Omdat de heer Bracke terugbetaling weigerde, werd hij bij deze rechtbank gedagvaard namens de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In deze procedure vraagt de heer Bracke op zijn beurt verdere uitbetaling. Daarnaast vraagt hij een morele schadevergoeding van 50.000 euro.
De rechtbank beslist dat zij niet moet wachten op het arrest van de Raad van State en dat zij over de betwistingen kan oordelen.
Zij besluit dat het bureau van de Kamer een fout beging door op 29 maart 2023 te beslissen tot intrekking met terugwerkende kracht van de beslissing van 3 maart 1998 en de nota van 5 februari 2003. Het bureau meent dat het dat wel kon doen omdat die uitgingen van kennelijke onbevoegde organen binnen de Kamer. De rechtbank oordeelt dat dat echter niet het geval was voor de beslissing van 3 maart 1998. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de beslissing en nota bekrachtigd werden door de plenaire Kamer. Die keurde immers elk jaar vooraf de begroting en achteraf de rekening goed, wat goedkeuring van de uitgave inhield. Vanaf de begroting van 2003 tot 2023 stond het specifieke bedrag afzonderlijk vermeld in de goedgekeurde ontwerpbegroting, zodat elk lid van de plenaire Kamer daar telkens kennis van kon nemen. Bij bespreking van de begroting van 2022 in de commissie diende een Kamerlid een amendement in om de vergoeding af te schaffen. Dat amendement werd weggestemd, waarmee de Kamercommissie dus tegen de afschaffing van de vergoeding stemde.
Uit de onwettigheid van de beslissing van het bureau van de Kamer van 29 maart 2023 volgt dat de heer Bracke de al ontvangen vergoedingen niet moet terugbetalen. De Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers, moet aan de heer Bracke verder de uittredingsvergoeding als gewezen voorzitter betalen vanaf april 2023 overeenkomstig de beslissing van 3 februari 1998 en de nota van 5 maart 2003.
De rechtbank wijst er daarbij op dat de Belgische Staat niet argumenteert dat de beslissing van het bureau van de Kamer van 29 maart 2023 minstens moet gelden als afschaffing van de uittredingsvergoeding voor de toekomst. De rechtbank onderzoekt die hypothese dus ook niet. De rechtbank beslist evenmin over de opportuniteit van de uitbetaling van een uittredingsvergoeding aan gewezen Kamervoorzitters. Zij doet alleen uitspraak over de wettigheid van de beslissing tot intrekking met terugwerkende kracht van de beslissing en de nota tot toekenning van de uittredingsvergoeding.
De rechtbank wijst de vordering van de heer Bracke voor een morele schadevergoeding volledig af.
Luc De Cleir
woordvoerder REA Antwerpen
0472/90.13.56