Rechtbank verklaart strafvordering niet ontvankelijk wegens meermaals niet overbrengen van beklaagde uit de gevangenis

21/11/2025

De rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft een strafvordering tegen een beklaagde niet ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de strafzaak niet inhoudelijk wordt behandeld, en er geen uitspraak wordt gedaan over de schuldvraag. De rechtbank neemt deze beslissing omdat ze meent dat het recht op een eerlijk proces niet kon worden gewaarborgd. Concreet werd de beklaagde meermaals niet vanuit de gevangenis naar de zittingen overgebracht.

Feiten
Op 18 april 2025 verwees de raadkamer een beklaagde door naar de correctionele rechtbank West-Vlaanderen, afdeling Brugge, in verdenking gesteld wegens zijn betrokkenheid in een zaak van mensensmokkel.

De rechtbank stelde daarna volgende feiten vast:
• De beklaagde verblijft in voorlopige hechtenis in de gevangenis van Haren. Hij spreekt enkel Amhaars.
• De zaak werd gedagvaard op de zitting van 7 mei 2025. Daar bleek dat de beklaagde niet uit de gevangenis was overgebracht.
• Op verzoek van de verdediging werd de zaak uitgesteld naar de zitting van 1 oktober 2025. Er werd hierbij uitdrukkelijk verzocht aan het openbaar ministerie om ervoor te zorgen dat de beklaagde persoonlijk aanwezig zou zijn. Op de zitting van 1 oktober 2025 bleek echter dat de beklaagde opnieuw niet was overgebracht. Er werd door het openbaar ministerie onder andere een gevangenisstraf van 8 jaar gevorderd.
• De rechtbank stelde hierop de zaak in voortzetting naar 5 november 2025, met opnieuw het uitdrukkelijk verzoek aan het openbaar ministerie om ervoor te zorgen dat de beklaagde persoonlijk aanwezig kon zijn.
• Op 5 november 2025 moest de rechtbank opnieuw vaststellen dat de beklaagde nogmaals niet werd overgebracht. De verdediging van beklaagde benadrukte nogmaals dat beklaagde persoonlijk wenste te verschijnen.

Beslissing rechtbank niet-ontvankelijkheid strafvordering
Een beklaagde die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft het recht om bij het tegen hem gevoerde strafproces in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zichzelf te verdedigen of bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze.

Als hij dat wenst, moet een beklaagde zijn strafproces daadwerkelijk kunnen volgen en eraan deelnemen. Hij moet overleg kunnen plegen met zijn raadsman, instructies kunnen geven, verklaringen afleggen en tegenspraak kunnen voeren over het bewijsmateriaal. De loutere omstandigheid dat de beklaagde zich kan laten vertegenwoordigen of effectief door een raadsman wordt vertegenwoordigd, volstaat niet om hem de voormelde rechten te ontzeggen.

Als een beklaagde vanuit de gevangenis niet naar de rechtbank wordt gebracht om zijn proces bij te wonen, kan de rechterbank zodoende beslissen dat de rechten van de verdediging van de verdachte ernstig geschonden zijn en dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces.

Als een beklaagde zich in voorlopige hechtenis bevindt, vreemdeling is, de taal van de rechtspleging niet spreekt en door de gevangenisdiensten niet wordt uitgehaald om op de terechtzitting te verschijnen ondanks zijn verzoek, worden zijn rechten onherstelbaar miskend.

Uit de omstandigheden eigen aan de zaak, de tenlastelegging waarvoor de beklaagde verwezen werd naar deze rechtbank en de vordering van het openbaar ministerie blijkt des te meer de ernst van het verzoek van de beklaagde om persoonlijk aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak.

Evenzeer volgt uit artikel 6.1 EVRM dat een beklaagde het recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Hieruit volgt een verplichting voor de rechtbank – zeker gelet op zijn statuut van voorlopige hechtenis – om de zaak binnen een redelijke termijn te behandelen.

De rechtbank stelde vast dat de beklaagde drie keer niet werd overgebracht, ondanks het uitdrukkelijk en meermaals aandringen door zijn raadsman en de rechtbank. Hieruit volgt dat het hoogst onzeker is dat de beklaagde alsnog zou worden overgebracht in het geval dat de rechtbank een bijkomend uitstel zou toestaan naar een volgende zitting. Volgens artikel 6.1 EVRM heeft een beklaagde ook het recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.

De rechtbank besliste daarom om de strafvordering tegen de beklaagde niet ontvankelijk te verklaren.