17/06/2025

De Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep heeft in twee vandaag uitgesproken arresten beslist tot het effectief en onvoorwaardelijk ontslag van ambtswege van zowel de afdelingsprocureur J.L. als van de parketjuriste A.V. Aanleiding hiervoor zijn een aantal incidenten naar aanleiding van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage door de Hoge Raad voor de Justitie op 13 januari 2024. De vastgestelde tuchtinbreuken hebben betrekking op feiten van examenfraude én het verzuimen van het melden van schendingen van het beroepsgeheim. De tuchtrechtbank in hoger beroep tilt zwaar aan deze feiten. Raken aan de integriteit van de toelatingsexamens van justitie staat voor haar gelijk aan raken aan de fundamenten van het maatschappelijk vertrouwen in justitie.

Op 3 maart 2024 maakte de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) bekend dat fraude was ontdekt bij het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage van 13 januari 2024. C.B., een lid van de Benoemings- en aanwijzigingscommissie binnen de HRJ, bleek informatie over het examen te hebben overgemaakt aan bepaalde deelnemers aan dit examen. De resultaten van het vergelijkend examen werden daarop nietig verklaard.

Meer specifiek had C.B. informatie bezorgd aan afdelingsprocureur J.L. en aan parketjuriste A.V.

Casus afdelingsprocureur J.L.

Na de media-heisa over de examenfraude bracht J.L. op dinsdag 5 maart telefonisch zijn overste, de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, op de hoogte van de feiten. Daags nadien schreef J.L., samen met zijn dochter, een brief naar dezelfde overste. In deze brief liet J.L. weten dat hij van C.B. vooraf informatie had ontvangen over de casus van het onderdeel 'verbintenissenrecht' van het vergelijkend toelatingsexamen van 13 januari 2014. Dit contact tussen J.L. en C.B. vond telefonisch plaats op 4 januari 2024.

Hoewel afdelingsprocureur J.L. bij latere verhoren ten stelligste zou ontkennen expliciet om deze informatie gevraagd te hebben bij C.B., deelde hij deze info daags nadien (op 5 januari 2024) wel met zijn dochter. Als parketjuriste zou ze enkele dagen later opnieuw deelnemen aan dit vergelijkend examen, nadat ze bij een eerdere poging (in 2023) net niet was geslaagd.

Na het uitlekken van deze feiten kreeg J.L., op 19 maart 2024, een schorsing opgelegd. Deze schorsing werd tot op de dag van vandaag verlengd.

Afdelingsprocureur J.L. werd in een vonnis, uitgesproken op donderdag 6 februari 2025, door de Nederlandstalige tuchtrechtbank schuldig bevonden aan twee tuchtinbreuken: het bezorgen van voorkennis aan zijn dochter (wat andere kandidaten kon benadelen) én het niet melden van een schending van het beroepsgeheim door advocaat-generaal C.B. Als tuchtsanctie werd hij twee graden teruggezet tot het ambt van substituut-procureur des Konings. Ook kwam hij minstens 6 jaar lang niet in aanmerking voor een bevordering.

Casus parketjuriste A.V.

A.V. deelde op 4 maart 2024 aan haar korpsoverste (de Procureur des Konings van West-Vlaanderen) mondeling mee dat zij voorafgaand aan het examen contact had gehad met C.B. Enkele dagen later, op 12 maart 2024, liet ze verstaan dat C.B. haar tijdens dit contact “wel enige informatie” had gegeven.  

In een schriftelijk verslag van 20 maart 2024 schreef A.V. dat zij op 3 januari 2024 inderdaad met C.B. had afgesproken in Gent, maar vermeldde ze niet dat C.B. haar toen de casus van het examen ‘strafrecht’ had voorgelegd. A.V. liet in dit verslag enkel weten dat ze tijdens het gesprek van 3 januari 2024 “kennis” kreeg “van bepaalde thema’s die in het examen aan bod gingen komen” en dat C.B. haar zei om “de materie van het Europees aanhoudingsbevel eens goed te bekijken”.

In het schriftelijke verslag van 20 maart 2024 schreef A.V. ook niets over een telefonische oproep van C.B. op 1 maart 2024, die haar had opgedragen te zwijgen over hun ontmoeting van 3 januari 2024.

Op 8 april 2024 werd een tuchtonderzoek ten aanzien van A.V. geopend. Tijdens haar ondervraging liet A.V. optekenen dat ze aan C.B. nooit spontaan om informatie over de bewuste casus had gevraagd. Ze wilde naar eigen zeggen alleen maar meer informatie over het vergelijkend examen. A.V. kon immers niet aanwezig zijn bij een eerdere officiële infosessie van de Hoge Raad voor de Justitie, omwille van een verblijf in het buitenland. Tijdens het examen op 13 januari 2024 merkte A.V. op dat de casus inderdaad gelijklopend was en dat haar voorkennis haar effectief had geholpen.

Parketjuriste A.V. werd op 20 februari 2025 door de tuchtrechtbank veroordeeld voor twee tuchtinbreuken: het bewust met voorkennis deelnemen aan het vergelijkend examen én het niet melden van een schending van het beroepsgeheim. Als tuchtstraf kreeg A.V. hiervoor een schorsing voor een periode van 12 maanden opgelegd.

Beroep

De Procureur des Konings van West-Vlaanderen tekende op 5 maart 2025 beroep aan tegen de vonnissen in de tuchtprocedures tegen J.L. en A.V.

Ook A.V. zelf tekende beroep aan tegen het vonnis van de tuchtrechtbank, omdat ze zich niet kon vinden in de motivering van de rechtbank. De tuchtrechtelijke inbreuken zelf betwiste ze evenwel niet, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep.

De pleidooien voor de tuchtrechtbank in hoger beroep, zetelend in Brussel,  vonden in beide zaken plaats op dinsdag 13 mei 2025.

Beslissing in hoger beroep

De Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep acht het bewezen dat afdelingsprocureur J.L.:

  • wist dat zijn dochter op 13 januari 2024 met voorkennis deelnam aan het examen 'verbintenissenrecht' van het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage. Daardoor kon de dochter van J.L. zich gericht en specifieker voorbereiden op het examen.
  • geen melding maakte van een schending van het beroepsgeheim na een telefonisch gesprek met C.B. op 4 januari 2024.  

De Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep acht het eveneens bewezen dat parketjuriste A.V.:

  • met voorkennis deelnam aan het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage op 13 januari 2024, nadat ze specifieke info over dit examen had ontvangen van advocaat-generaal C.B.
  • geen melding maakte van een schending van het beroepsgeheim na een contact met C.B. op 3 januari 2024.

Zowel J.L. als A.V. krijgen voor deze bewezen verklaarde feiten eenzelfde tuchtstraf, namelijk het (effectief, onvoorwaardelijk) ontslag van ambtswege. De tuchtrechtbank in hoger beroep vindt dit een proportionele, passende en gepaste straf. De tuchtrechtbank in hoger beroep hervormt hiermee de eerdere vonnissen van de tuchtrechtbank.

Door het gedrag van beiden kon volgens de tuchtrechtbank in hoger beroep een objectief en correct resultaat van het vergelijkend toelatingsexamen niet langer gegarandeerd worden en dreigden andere laureaten benadeeld te worden. Voorts waren zowel J.L. als A.V. getuige van een schending van het beroepsgeheim door C.B., maar lieten ze na om de nodige ambtsplichten te vervullen. Met hun gedrag deden ze afbreuk aan de waardigheid van hun ambt en bijgevolg aan de goede werking van justitie.

Motivering van de arresten

In zijn motivering verwijst de Nederlandstalige tuchtrechtbank in hoger beroep ook naar het grote maatschappelijk belang van de (vergelijkende) examens voor toegang tot de magistratuur. Justitie bewijst door de organisatie van deze examens dat de toegang tot het beroep van magistraat gedepolitiseerd en geobjectiveerd is. Kwaliteitsvolle laureaten verdienen het vertrouwen om als magistraat mee vorm te geven aan de samenleving. Raken aan de integriteit van deze examens staat voor de tuchtrechtbank in hoger beroep gelijk aan het raken aan de fundamenten van het vertrouwen van de samenleving in justitie, aldus de tuchtrechtbank in hoger beroep.

Een evidente hygiëneregel bestaat er daarom in om als magistraat of kandidaat-magistraat de nodige professionele afstand te bewaren ten aanzien van een lid van de HRJ met betrekking tot de organisatie van deze examens.

Bij het bepalen van de tuchtsanctie heeft de tuchtrechtbank in hoger beroep ook rekening gehouden met een aantal specifieke elementen:

Ten aanzien van afdelingsprocureur J.L.:

  • Als parketmagistraat heeft J.L. in de periode van 4 januari 2024 tot en met 4 maart 2024 doorlopend gezwegen over de examenfraude.
  • J.L. koos ervoor om vlak voor het examen rechtstreeks te bellen naar een lid van de Benoemingscommissie van de HRJ: dit kan enkel worden begrepen als een vraag naar informatie die niet eerder publiek bekend werd gemaakt. Nochtans gaf de Hoge Raad voor de Justitie zelf ook – aan de kandidaten deelnemers - een digitale infosessie over (de deelname aan) het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage.
  • Uit niets blijkt dat J.L. ooit van zijn dochter de spontane vraag kreeg om C.B. te benaderen. Wat J.L. deed, deed hij uit zichzelf. J.L. heeft zijn dochter daarmee de kans ontnomen om op eigen kracht te slagen in het examen dat toegang geeft tot de gerechtelijke stage.
  • De enige reden dat C.B. de examencasus prijsgaf, was gelegen in het feit dat J.L. werkzaam was als afdelingsprocureur in West-Vlaanderen.
  • De mondelinge communicatie van J.L. op dinsdag 5 maart 2024 vloeide niet voort uit een spontane melding, maar uit een weloverwogen inzien dat J.L. kortelings door zijn korpsoverste zou worden aangesproken over zijn (mogelijke) contacten met C.B.

Ten aanzien van parketjuriste A.V.:

  • De tuchtrechtbank in hoger beroep vindt de door A.V. zelf gelegde contacten met C.B. problematisch. Ze getuigen van een gebrek aan inschattingsvermogen.
  • Toen de commotie over examenfraude binnen de HRJ losbrak in de nationale media (op zondag 3 maart) wiste A.V. op haar gsm-toestel alle communicatie met C.B.
  • A.V. verzuimde aanhoudelijk en opzettelijk om te melden dat C.B. haar de examencasus 'strafrecht' had getoond op 3 januari 2024. Dit verzuim was aannemelijk ingegeven door de wil tot lijfsbehoud, maar was geen gevolg van een voor haar bindende instructie.
  • A.V. stelt dat ze "absoluut schuldinzicht" heeft, zich over de feiten schaamt en hierover veel spijt heeft. Deze spijtbetuiging en de emoties ter zitting komen oprecht over. Maar dit schuldinzicht is er pas gekomen, nadat ze op haar gsm alle communicatie had gewist en nadat ze tegenover de Procureur des Konings van West-Vlaanderen belangrijke feiten over haar ontmoeting met C.B. onvermeld liet.