Het hof van beroep Antwerpen heeft vandaag uitspraak gedaan in een zaak over de detentie van een geïnterneerde persoon (appellant). De betrokkene had de Belgische Staat in kort geding gedagvaard met de vraag om hem binnen de veertien dagen over te brengen naar een aan zijn noden aangepaste instelling die voldoet aan de Interneringswet, op straffe van een dwangsom van 250 euro per dag. Hij stelde dat zijn langdurige verblijf in de gevangenis zonder therapeutische behandeling een schending vormde van zijn rechten.
De rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, had deze vordering eerder ontvankelijk maar ongegrond verklaard.
Het hof van beroep hervormt de beslissing en verklaart de vordering gegrond. Over het verstrijken van de redelijke termijn om de geïnterneerde persoon over te brengen naar een aan zijn noden aangepaste instelling, bestaat geen twijfel. Hij verbleef en verblijft gedurende periodes van meerdere jaren in de gevangenis. De vraag van de Staat om de zoektocht naar een gepaste instelling mee te nemen in de beoordeling van die redelijke termijn gaat in tegen de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; bovendien spreekt de Staat de appellant niet tegen, wanneer die stelt dat hij zelfs niet eens op de wachtlijsten is opgenomen, zodat niet aannemelijk is dat van een zoektocht naar een gepaste instelling sprake is of was.
Het hof beveelt de Belgische Staat om de appellant binnen één maand na betekening van het arrest over te brengen naar een aangepaste inrichting als bedoeld in artikel 3, 4° c) of d) van de Interneringswet, op straffe van een dwangsom van 250 euro per dag vertraging, met een maximum van 250.000 euro. Daarnaast veroordeelt het hof de Belgische Staat tot de betaling van de gerechtskosten van beide aanleggen, begroot op twee maal de rechtsplegingsvergoeding van 1.883,72 euro.
Het hof stelt vast dat de detentie van een geïnterneerde persoon in een gevangenis zonder behandeling of zorg in strijd is met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het benadrukt dat het recht op therapie en zorg niet afhankelijk is van de toestemming of houding van de betrokkene zelf.