De rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft voor drie beklaagden een eenvoudige schuldigverklaring uitgesproken wegens het bedrieglijk verbergen en aan derden verkopen van een hoeveelheid gouden munten. Deze munten bevonden zich in een verborgen kelderruimte van een pand waar de beklaagden afbraakwerken uitvoerden. Volgens de rechtbank was het wegnemen van de gouden munten op zichzelf niet bedrieglijk, maar wel het feit dat ze zich de munten hebben toegeëigend en ze voor eigen winstbejag hebben verkocht.
Feiten
In 2019 liet een projectontwikkelaar een pand slopen in Assebroek. Tijdens de afbraakwerken stootten drie arbeiders in de kelder van de woning op een verborgen, speciaal ingericht compartiment achter de zekeringenkast. Daar bevond zich een stalen, rechthoekige koker waarin voordien een kluis had gestaan. Er lag echter ook een kleine jute zak waarin oude gouden munten zaten.
Twee arbeiders (de eerste en tweede beklaagde) verdeelden de gouden munten onder elkaar. De eerste beklaagde verkocht zijn gouden munten voor een opbrengst van 52.517,13 euro. Hiermee betaalde hij onder andere de herstellingskosten voor zijn graafmachine die tijdens de afbraakwerken beschadigd was geraakt. De tweede beklaagde verkocht zijn munten voor 30.000 euro, waarmee hij auto’s kocht en een deel van het bedrag vergokte. De derde arbeider kreeg 1 muntstuk en 2.000 euro.
Toen de vondst bij toeval ter ore kwam van de vorige eigenaars van het pand, legden ze klacht neer bij de onderzoeksrechter wegens diefstal van juwelen; zij dachten dat beklaagden juwelen gevonden hadden in hun vroegere eigendom.
Tenlastelegging
De drie arbeiders moesten zich voor de correctionele rechtbank verantwoorden wegens diefstal van een niet nader te bepalen hoeveelheid gouden munten.
Motivering rechtbank
De rechtbank heeft alle beklaagden als dader beschouwd, ook al is hun aandeel verschillend en lopen hun verklaringen hieromtrent uiteen. Bij zijn beslissing baseerde de rechtbank zich onder meer op volgende elementen:
- De gouden munten waren verzameld en verpakt in een jute zak, en ondergebracht in een verborgen afgesloten compartiment van de kelderruimte. Zodoende kunnen de weggenomen munten niet beschouwd worden als een res nullius (een roerend goed dat aan niemand toebehoort) of als een res derelicta (een roerende zaak waarvan de eigenaar zich bewust heeft ontdaan).
- Het blijkt dus niet dat de oorspronkelijke eigenaar zich van deze waardevolle, gouden munten heeft willen ontdoen. Het tegendeel is waar, aangezien de munten zorgvuldig waren opgeborgen in een kelderruimte die aan het oog onttrokken was ter beveiliging tegen diefstal.
- Er is geen betwisting dat de beklaagden niet de eigenaars waren van de weggenomen munten. De vondst werd niet op het erf van beklaagden aangetroffen, maar in de grond die toebehoorde aan hun opdrachtgever (die de grond zelf had gekocht van de vorige eigenaar).
- Bij louter toeval kwamen de beklaagden in het bezit van de jute zak met gouden munten. Deze zaak was als “verloren” te beschouwen, in die zin dat de eigenaar of de eigenaars niet meer de macht hadden om over de munten te beschikken. Het wegnemen van de zak gouden munten uit het compartiment van de verborgen kelderruimte door de beklaagden was op zichzelf niet bedrieglijk (ze hadden immers de opdracht alles op de grond te verwijderen). In plaats van de vondst aan hun opdrachtgever en/of de bevoegde overheden te overhandigen, eigenden de beklaagden zich de munten op bedrieglijke wijze toe. Ze verdeelden de buit onder elkaar, terwijl ze heel goed wisten dat het andermans zaak betrof.
Strafmaat
De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn in strafzaken werd overschreden. Het onderzoek duurde meerdere jaren hoewel de beklaagden kort na de feiten konden geïdentificeerd worden en onmiddellijk uitvoerige verklaringen en bekentenissen afgeleverd hebben en hun volle medewerking hebben verleend aan het onderzoek. Tussen de eerste uitnodiging tot verhoor bij de politie van een beklaagde tot het afsluiten van het onderzoek verliep ruim drie jaar, met meerdere periodes van stilstand. Ook tussen het einde van het onderzoek en de inleiding van de zaak voor de rechtbank verliep meer dan een jaar.
De rechtbank heeft voor elke beklaagde de eenvoudige schuldigverklaring uitgesproken, rekening houdende met de lange duur van de strafvervolging, de weinig complexe aard van de zaak (naar de feiten toe), de constructieve houding van de verdachten en de financiële belangen die op het spel staan.
Afhandeling burgerlijke vorderingen
De rechtbank heeft de vorderingen van de diverse burgerlijke partijen (vroegere eigenares van het pand en haar kinderen) ontvankelijk verklaard. De pleidooien rond de burgerlijke vorderingen zullen plaatsvinden tijdens een nieuwe zitting op dinsdag 18 november 2025 om 11.00 uur.